53
Geef mij zuivere kennis en laat mij wandelen in het grote Tau.
Maar ik ben bang om af te dwalen.
De grote weg is vlak en gemakkelijk.
Maar de mens houdt van zijpaden.
De koninklijke paleizen zijn goed onderhouden,
in de velden groeit onkruid,
en de graanschuren zijn leeg.
Het dragen weelderige kleding,
het dragen van scherpe zwaarden,
vol zijn van drank en lekkernijen,
het bezitten van overdadige rijkdom,
noemt men het aanmoedigen van roof.
Is dit geen dwaalweg?
en de aardige geitjes.